In SQL Server is de T-SQL EXP()
functie is een wiskundige functie die de exponentiële waarde van de gespecificeerde float-expressie retourneert.
U specificeert de float-expressie als een argument.
De exponent van een getal is de constante e verheven tot de macht van het getal. De constante e (2.718281...), is de basis van natuurlijke logaritmen.
Syntaxis
De syntaxis gaat als volgt:
EXP ( float_expression )
Waar float_expression is een uitdrukking van het type float of van een type dat impliciet kan worden geconverteerd naar float.
Voorbeeld 1 – Basisgebruik
Hier is een voorbeeld om te demonstreren.
SELECT EXP(1) Result;
Resultaat:
+------------------+ | Result | |------------------| | 2.71828182845905 | +------------------+
En met een andere waarde:
SELECT EXP(16) Result;
Resultaat:
+------------------+ | Result | |------------------| | 8886110.52050787 | +------------------+
Voorbeeld 2 – Breuken
Het argument kan een fractionele component hebben.
SELECT EXP(10.73) Result;
Resultaat:
+------------------+ | Result | |------------------| | 45706.6920264008 | +------------------+
Voorbeeld 3 – Uitdrukkingen
U kunt ook uitdrukkingen als deze gebruiken:
SELECT EXP(1 + 2) Result;
Resultaat:
+------------------+ | Result | |------------------| | 20.0855369231877 | +------------------+
Dus als we dat voorbeeld gebruiken, is het resultaat hetzelfde als dit:
SELECT EXP(3) Result;
Resultaat:
+------------------+ | Result | |------------------| | 20.0855369231877 | +------------------+
Voorbeeld 4 – EXP() vs LOG()
De LOG()
functie is het omgekeerde van EXP()
. We kunnen dus het volgende doen en hetzelfde resultaat krijgen:
SELECT EXP( LOG(16)) 'Result 1', LOG( EXP(16)) 'Result 2';
Resultaat:
+------------+------------+ | Result 1 | Result 2 | |------------+------------| | 16 | 16 | +------------+------------+